Zoals een werkloze man die op een zomeravond
zomaar wat rondloopt in de schemering
en die als hij door een stille nette straat komt
zijn ogen laat dwalen over de hoge ramen
van een groot oud huis
en een schokje voelt
wanneer hij naar binnen kijkt
en ziet dat er middenin de bijna lege suite
een elegante zwarte vleugel
uitnodigend staat te glimmen
de klep half open, de glanzende toetsen schuin naar het raam gekeerd
de sierlijke lessenaar niet door bladmuziek bedekt,
zoals hij overvallen wordt door de begeerte
met zijn vingertoppen de toetsen te betasten
klaterende loopjes te laten buitelen
stevige melodieën neer te zetten
met zijn rechtervoet het pedaal neer te drukken
bassen plechtig te laten galmen
terwijl wringende dissonanten kronkelen
machtige akkoorden jubelend zingen
en tremolo’s extatisch huiveren
voordat ze onverwacht oplossen in ijle tweeklanken
kortom, de begeerte
heel die wonderlijke geometrie van dat toetsenbord
om te toveren tot een kathedraal van geluid
iets wat hij ooit bijna dagelijks heeft gedaan
uren en uren achterelkaar, wegdromend,
zoals adolescenten kunnen wegdromen,
in zijn eigen geheime wereld van klanken,
een wereld waar hij al tientallen jaren niet meer thuis is
hij, een door drank geleidelijk in de val gelokte
steeds verder aan lager wal geraakte
arbeidsloze nietsnut die een eenkamerflat bewoont
waar niet eens een oude piano staat,
een man, die in onmerkbaar kleine stapjes verworden is
tot iemand die door de jongen die hij eens was
niets eens herkend zou worden
laat staan begrepen of gewaardeerd
zoals hij voelde ik me
zo kansloos en afgeschreven
toen jij met wapperende haren
op de hoek van de straat mijn leven in stapte
en me voorbijliep zonder me zelfs maar gezien te hebben
voordat je verdween in de menigte.